Soms komen er mannen als Sven in zittingszaal 14.
Mannen als Sven zijn mannen die niks hebben.
Dat is best moeilijk voor te stellen.
Wat hij bezit, dat heeft hij aan.
Dat is alles.
Hij heeft geen e-mailadres of plannen om er eens eentje aan te vragen. Geen tandenborstel, bankrekening, tien-minutengesprekken op school, zelfs geen huurachterstand, geen collega’s om grapjes mee te maken of gladde banden die nodig vervangen moeten worden.
Geen doodgewone dingen.
Als hij dood gaat, heeft hij geen nabestaanden die verdrietig kunnen zijn.
Behalve de kleding die hij draagt, heeft hij nog wel een wil.
Zo wil hij niet dood, niets liever dan werken en dan een normaal leven.
Maar hij kan wel meer willen.
Sven is op een herfstige dag in 1962 geboren in de buurt van Onesti, in het oosten van Roemenië.
Veel bracht het sobere leven hem daar niet.
Zijn vader was niet alleen veel dronken, maar tegelijkertijd ook gewelddadig.
Toen Sven 16 jaar was, probeerde hij aan de klauwen van zijn vader te ontsnappen door het land uit te vluchten.
Maar dat had hij, daar in 1978, gedacht.
Hij werd tijdens de vlucht gearresteerd en voor straf opgeborgen in een tochtige jeugdgevangenis.
Vijf jaar later zag hij alsnog zijn kans en zo begon zijn lange, eenzame zwerftocht door Europa.
Waar hij kon werken, werkte hij.
Werkte het niet meer, dan trok hij verder.
Zo belandde Sven op een dag in Nederland.
In Groningen.
Op 21 augustus, om half zes in de ochtend, staat in de Groninger stadwijk Beijum ineens het leegstaande geitenverblijf van de kinderboerderij in brand.
De technische recherche stelt vast: de boel is in brand gestoken met oude kranten.
Sven kijkt naar de foto’s van het afgebrande huisje die in het politiedossier zitten.
Hij zegt tegen de rechters dat hij die foto’s nog niet had gezien, dat hij niet had verwacht dat het zo erg was.
Zegt: ‘Nog meer schuldig.’
Rechters: ‘U sliep daar regelmatig?
Sven knikt. Hij sliep bij de beesten.
Een mens van niks moet toch ergens slapen.
Kort na de brand meldt Sven zich op het politiebureau.
Vertelt daar: ‘Ik heb het gedaan.’
Rechters: U heeft ook een pak koekjes gestolen bij de Albert Heijn.
‘Ja, dat ook.’
Rechters: En u ook al eens dozen die langs de Hereweg stonden in brand gestoken.
Sven: ‘Het was goed dat het regende.’
Rechters: Waarom steekt u uw eigen slaapplaats in brand?
Diepe zucht.
Zegt tegen de tolk: ‘Ik was alleen en aan het einde van mijn krachten, teleurgesteld en wanhopig. Ik had geen werk gevonden. Ik wist het niet meer. En ik wou niet doodgaan. Ik heb hulp nodig, maar ik weet niet hoe ik die kan krijgen. Ik wil niemand kwaad doen. Ik ben op zoek naar rust, naar werk om normaal te kunnen leven.’
De psychiater had geschreven dat Sven zeer onthecht is, geen eigen plek heeft, dat zijn leven totaal mislukt en uitzichtloos is. Die actie, die brand, dat was een schreeuw om hulp. Want hij wil nog wat van zijn leven maken.
De rechters hebben ontdekt dat hij nog iets heeft: een oude moeder in Roemenie.
Ze zeggen: ‘Is het niet beter dat u haar gaat verzorgen in plaats van hier winkeldiefstallen te plegen?’
Sven: ‘Ik kan haar niets bieden, ik zou haar tot last zijn.’
Rechters: Het was ook maar een ideetje.
Sven wil sowieso nooit van zijn leven terug naar dat rotland Roemenië.
Dan gaat hij nog liever naar de Noordpool, zegt hij tegen de rechters.
Of naar de gevangenis, altijd nog beter dan een geitenhok.
Rechters: Maar wat gaat u doen als u vrijkomt? Dan moet u wel eten.
Sven: ‘Ik blijf in Nederland.’
Rechters: Dat klinkt een beetje dreigend. Zo van, als jullie mij geen hulp geven, ga ik misschien nog ergere dingen doen.
Sven zegt dat dat nooit zal gebeuren, nog ergere dingen.
Als de officier van justitie aan zijn requisitoir begint, kijkt hij Sven aan.
Zegt: ‘Ik heb medelijden met u. Dit lijkt mij een zaak van schrijnende hopeloosheid. En uw positie hier is niet houdbaar. Probleem is: ik kan er ook niks aan doen, ik kan de reclassering niet op u afsturen, ik kan niks. Het enige dat het openbaar ministerie vermag is een strafeis formuleren.’
Sven zit in de gevangenis vast sinds hij zich vrijwillig op het politiebureau meldde, nu ruim drie maanden geleden.
Misschien, denk ik, vindt de officier van justitie met medelijden dat wel voldoende.
De officier van justitie formuleert: ‘U heeft brand gesticht om hulp af te dwingen. Dat ligt tegen chantage aan en daar til ik zwaar aan. Het is niet anders. Ik eis 15 maanden gevangenisstraf.’
Pff.
Dat is op een maand na net zoveel als de straf die de rechtbank gepast vindt voor Johnny B. uit ’t Zandt.
Aan de andere kant, misschien is Sven er wel blij mee. Hoeft hij 450 nachten (met aftrek voorarrest) niet op zoek hoeft naar een hok om te slapen.
En misschien maakt hij in de gevangenis wel foute vrienden.
Rob Zijlstra
UPDATE – 18 december 2008 – uitspraak
Een bijzonder gevaarzettend delict, aldus de rechtbank. Met de brand heeft hij hulp willen afdwingen. Dit manipulerend gedrag rekent de rechtbank hem aan. Wel tillen de rechters zwaarder aan de persoonlijke omstandigheden dan de officier van justitie heeft gedaan. Daarom geen 15, maar 10 maanden celstraf.
Dag mijnheer Zijlstra.
Graag zou ik Swen iets willen sturen, zijn daar ook mogelijkheden voor en zo ja kunt u mij dat dan laten weten.
Met vriendelijke groeten,
Anneke Zuidema
@Anneke,
Er vanuit gaande dat het iets aardigs zal zijn, heb ik enige informatie naar u gemaild.
rob z.
Gevaarzetting; het was een leegstaand geitenhok bij een kinderboerderij. Stond dat ding zo dicht bij de belendende percelen dat gevaarzetting zo zwaar wordt meegewogen? Wanneer is de brand gesticht? Tijdens de openingsuren of toen er verder geen bezoekers of mensen aanwezig waren? Is vastgesteld dat hij als hij kranten of een hok in brand stak, geen rekening hield met de omstandigheden ter plekke?
Vind het nogal zwaar, deze straf.
Pingback: Strafrecht van jewelste | ZITTINGSZAAL 14