Een akkefietje met drugs maakte
vroegtijdig een einde aan zijn strijdkracht
Met gebruinde gelaten zaten de strafrechters en hun griffiers, uitgerust de officieren van justitie en ontdaan van stress de advocaten afgelopen week klaar om de strafrechtmachine weer flink op stoom te brengen.
Na zeven weken in de zomershuffle – laag pitje – mocht dat ook wel want de criminaliteit trekt zich niets aan van ons jaarlijks verval tot lui- en ledigheid.
Probleem was dat de verdachten niet wilden meewerken.
Ze zijn nog niet zo ver.
De een was te ziek, te zwak en te misselijk om de gang naar de rechtbank te maken, eentje had zich verslapen en toen hij er eenmaal was, werd hij boos en had hij geen zin meer.
Een derde – een notoire winkeldief – komt sowieso nooit naar zittingen vanwege slechte ervaringen uit het verleden.
De vierde durfde niet.
Gelukkig was Guus uit soms Emmen, soms Assen, er wel.
Guus, 28 jaar, is een man die voor het ongeluk lijkt te zijn geboren.
Toen het kon, toen hij groot en sterk genoeg was, meldde hij zich aan bij het leger om militair te worden.
Dat werd hij ook.
Even.
Een akkefietje met drugs maakte vroegtijdig een einde aan zijn strijdkracht.
Guus werd ontslagen en raakte van ’t padje.
De laatste zeven jaar is hij drinkend en snuivend een crimineel en hopt hij gevangenis in en uit.
De pech die achter Guus aan huppelt, gooit zijn leven voortdurend over hoop.
Ooit wilde hij commerciële economie gaan studeren.
Toen hij op het punt stond dat te gaan doen, vloog zijn woning in de brand en was er iets frauduleus met verzekeringen.
Het bezorgde hem een schuld van 50.000 euro.
Ook lag hij een keer op een dak van een gebouwtje, uitgerekend op het moment dat daar werd ingebroken en er politiemannen met speurhonden rondliepen.
Op een andere dag stond er zomaar een agent op de oprit van zijn woning, net toen hij heel hard kwam aanrijden.
Het ging om een geleende auto vol drugs die bleek te zijn gestolen.
Wist hij dat.
In het leger gebruikte hij drugs – o toeval, o noodlot – op die uitgerekende ene keer dat er een controle was.
Had hij het gedaan op duizend andere momenten, dan was nu misschien wel een held geweest.
Guus stond deze week terecht omdat hij bij de Jumbo (Ciboga, Groningen) twee chorizoworsten, twee chocoladerepen, een varkensrollade, een stuk kaas en een pak chocolademelk had gestolen.
Dat was in december vorig jaar.
Hij moest mee naar het bureau, ook omdat er nog een paar onbetaalde boetes te vereffenen waren. Op het bureau viel een papieren wikkeltje uit de broekzak, uitgerekend het wikkeltje waarin hij zijn cocaïne bewaarde.
Het was te weinig om hem levenslang op te sluiten, dus mocht Guus na enig verloop van tijd weer gaan.
In mei van dit jaar zou hij betrokken zijn geweest bij een woninginbraak aan de M.L. Kingstraat in Groningen.
Daar werd een jasje van Hugo Boss gestolen en autosleutels van de Peugot die voor de deur stond.
Toen politiemensen de straat in kwamen rijden na een telefonische melding over een verdachte situatie (‘er zijn hier mannen die aan auto’s rommelen’), zagen ze de Peugot ‘die voor de deur stond’ met hoge snelheid wegrijden.
Zo snel dat de agenten ter plaatse besloten de achtervolging in te zetten.
Guus – want hij zat natuurlijk achter het stuur – scheurde richting de A28.
Bij de oprit stopte hij.
Op het moment de agenten uitstapten, gaf hij weer vol gas.
Met een snelheid van 175 kilometer per uur ging het eerst richting Assen en daarna ging het Assen in.
In een woonwijk kregen ze hem te pakken.
In een, hoe ook anders, doodlopende straat.
Hoeveel pech kan een mens verdragen?
Guus heeft een andere kijk op de waarheid.
Hij heeft nieuwe ambities.
Waar hij vroeger nooit aan wilde, wil hij nu wel.
Hij wil aan het werk.
De rechters moeten weten dat hij een mooi lijstje met diploma’s op zak heeft.
Hij doet nu in de gevangenis een heftruc-opleiding en is ook bezig met algemene ondernemersvaardigheden.
‘Ik richt me nu op zelfstudies. Ik wil alles op orde krijgen. Ik sta inmiddels ook ingeschreven bij het UWV als werkzoekende.’
De manier waarop Guus het zegt, verraadt enige trots.
‘Ik doe het allemaal zelf.’
De officier van justitie is niet onder de indruk.
Ze zegt: ‘Mensen met een universitaire opleiding komen momenteel niet aan de bak. En u denkt werk te krijgen terwijl u uit de bak komt? Phoe-wah.’
De rechters: ‘Heeft u nou wel of niet ingebroken in die woning?’
Guus: ‘Nee. Ik had de volgende dag een afspraak bij de gemeente Assen. Ik was bij een maat en die zei, zullen we nog even een rondje doen? Een braakrondje, rondje diefstal. Toen kwamen we bij die auto’s. Plotseling kwam die maat van mij met een jasje aanlopen. Daar zaten autosleutels in. Ik had gevraagd of hij me naar Assen wilde brengen in verband met die afspraak. Dat wilde hij niet. Ik dacht toen, dan breng ik mezelf. En voordat ik er erg in had, zat ik in die auto en reed weg. Ik ben niet in die woning geweest.’
De officier van justitie zegt dat ze er geen snars van gelooft.
Ook die pech hoort bij het leven van Guus.
Al die keren dat hij in de rechtszaal zat, trof hij officieren van justitie – en rechters – die hem niet geloven.
De eis is zeven maanden gevangenisstraf.
Kaal, want Guus wil geen hulp.
Zou hij dat wel willen, dan zou een deel van de straf voorwaardelijk kunnen, als stok achter de deur.
Maar wie niks wil, krijgt ook niks.
De advocaat bromt dat die zeven maanden straf niet garandeert dat Guus goed op weg wordt geholpen.
Hij pleit voor wel een voorwaardelijk deel, want dan heeft hij iets te verliezen.
Dat vindt ook de politierechter die die woninginbraak die hij ontkent bewezen acht.
Zeven maanden, waarvan twee voorwaardelijk.
De rechter: ’U heeft een goed begin gemaakt, maar het moeilijkste moet nog komen. Het is aan u om te bewijzen dat u dat kunt.’
Het zit Guus ook wel eens mee.
Voor heel even.
Want hij heeft nog een vraag.
Die kwestie van de snelheidsovertreding, van die 175 kilometer per uur tijdens de achtervolging. Zijn rijbewijs is ongeldig verklaard.
Guus: ‘En hoe gaat dat nu verder?’
Rechter:‘Daar ga ik niet over.’
Rob Zijlstra
Ziek, te zwak te misselijk en/of slechte ervaring. Maar Guus is er wel. Vraag me af of dat in zijn voordeel heeft gewerkt of dat het eigenlijk weinig tot niets uitmaakt wel of niet verschijnen. Is daar in het algemeen iets over bekend of onderzoek naar gedaan?
Wel verschijnen is vaak beter. Naast de kille feiten kijken rechters naar de persoonlijke omstandigheden – die ook meegewogen worden in de straf. Wie zegt ambities te hebben om het rechte pad te gaan bewandelen doet er beter aan wel te verschijnen.